Verzwijging bij het aangaan van een arbeidsongeschiktheidsverzekering

Een zelfstandig ondernemer is zelf verantwoordelijk voor zijn of haar inkomen bij ziekte en/of arbeidsongeschiktheid. Het behoeft weinig toelichting dat de ondernemer er verstandig aan doet om een arbeidsongeschiktheidsverzekering af te sluiten. Het kostenaspect blijkt in de praktijk voor een ondernemer een belangrijke rol te spelen bij de keuze om zich al dan niet tegen arbeidsongeschiktheid te verzekeren. Juist nu deze verzekeringen in allerlei soorten en maten voorkomen, is het raadzaam om hieromtrent advies in te winnen bij een deskundige.

Voorafgaand aan de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst wordt de ondernemer door de beoogde verzekeraar gevraagd om allerhande informatie aan te leveren, waarbij eveneens wordt verzocht om een gezondheidsverklaring in te vullen. Op basis van de aangeleverde informatie beslist de verzekeraar of, en zo ja: onder welke, voorwaarden een overeenkomst wordt gesloten. Maar wat gebeurt er als de ondernemer de gezondheidsverklaring volgens de verzekeraar niet (volledig) juist heeft ingevuld en later blijkt dat de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid gerelateerd is aan de ‘verzwegen’ feiten en omstandigheden?

De verzekeraar zal zich alsdan op het standpunt stellen dat de ondernemer de mededelingsplicht heeft geschonden met de bedoeling om de verzekeraar ertoe te bewegen een overeenkomst aan te gaan die anders niet of niet onder zelfde voorwaarden zou zijn gesloten. Indien de verzekeraar dit standpunt hard kan maken dan kan dit tot gevolg hebben dat de verzekeringsovereenkomst geheel teniet gaat, dan wel dat deze wordt gewijzigd met als gevolg dat de ondernemer (met terugwerkende kracht) geen of een lagere uitkering ontvangt.

Voor een geslaagd beroep van de verzekeraar op schending van de mededelingsplicht ex artikel 7:928 BW dient voldaan te worden aan vier vereisten, te weten:

  1. Het kennisvereiste aan de kant van de verzekeringsnemer
    De mededelingsplicht bestaat alleen ten aanzien van feiten die de verzekeringnemer kent of behoort te kennen.
  1. Het kenbaarheidsvereiste aan de kant van de verzekeringsnemer
    Het gaat alleen om feiten waarvan de verzekeringnemer weet of behoorde te begrijpen dat deze voor de verzekeraar van belang kunnen zijn.
  1. Het relevantievereiste voor de verzekeraar
    De feiten moeten relevant zijn voor de verzekeraar.
  1. Het verschoonbaarheidsvereiste
    Had de verzekeraar de aan de verzekeringsnemer tegengeworpen feiten kunnen weten of had de verzekeraar moet doorvragen?

Indien de verzekeraar zwaarwegende consequenties aan de schending van de mededelingsplicht wenst te verbinden – zoals opzegging van de arbeidsongeschiktheidsverzekering en andere verzekeringen, terugvordering van de reeds uitbetaalde verzekeringsuitkeringen en signalering in diverse frauderegisters – dan dient vast te staan dat degene die de mededelingsplicht heeft geschonden dat heeft gedaan met de opzet om de verzekeraar te misleiden.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 25 maart 2016 geoordeeld dat opzet al snel wordt aangenomen als sprake is van een schending van de mededelingsplicht:

Mede gelet op de tussen de art. 7:928 BW en 7:930 BW bestaande samenhang dient onder opzet tot misleiding in de zin van art. 7:930 lid 5 BW te worden verstaan dat de verzekeringnemer feiten of omstandigheden niet aan de verzekeraar heeft medegedeeld die hij kent of behoort te kennen en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen, terwijl de verzekeringnemer aldus heeft gehandeld met de bedoeling de verzekeraar ertoe te bewegen een overeenkomst aan te gaan die hij anders niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten.

Alsdan ligt het op de weg van de verzekerde om de relatief snel aanwezig geachte opzet te ontzenuwen. LEFF advocaten heeft hier ervaring mee. Namens een ondernemer is in een hoger beroep procedure succesvol bepleit dat er geen sprake was van opzet zoals voornoemd. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden komt in haar arrest d.d. 13 maart 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:2420) tot de conclusie dat op basis van getuigenverklaringen aannemelijk is geworden dat de ‘verzwegen’ gezondheidsklachten ten tijde van het invullen van de gezondheidsverklaring(en) mogelijk dusdanig waren verbleekt dat het niet de bedoeling was om de verzekeraar te misleiden. Nu de verzekeraar hieromtrent geen nader bewijs had bijgebracht, kon het vereiste van opzet (waarvan de verzekeraar de bewijslast draagt) niet worden bewezen. Als gevolg hiervan diende de verzekeraar alsnog met terugwerkende kracht een uitkering aan de verzekerde ondernemer te verstrekken en was de ondernemer niet langer gehouden om de eerder ontvangen verzekeringsuitkeringen aan de verzekeraar terug te betalen.

Een ander punt (naast het ontzenuwen van de vereiste opzet) waar de ondernemer mogelijk winst mee zou kunnen boeken betreft een toetsing van de zogenaamde ‘twee-maandentermijn’. Artikel 7:929 lid 1 BW verplicht een verzekeraar om de verzekeringnemer binnen twee maanden na de ontdekking van de geschonden mededelingsplicht van deze ontdekking op de hoogte te stellen onder vermelding van de mogelijke gevolgen, bij gebreke waarvan de verzekeraar de gevolgen van de schending van de mededelingsplicht niet meer kan inroepen. Daarbij verdient het opmerking te vermelden dat uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat een beroep op de twee-maandentermijn door de verzekeringsnemer niet snel slaagt. Dit komt omdat een vermoeden van schending van de mededelingsplicht niet voldoende is. Het is nodig dat de verzekeraar daaromtrent een voldoende mate van zekerheid heeft, bijvoorbeeld door het verkrijgen van nadere medische informatie.

LEFF advocaten - Logo

Waldeck Pyrmontsingel 77
6524 BA Nijmegen
T 024 – 200 67 17
F 024 – 744 01 65
E info@leffadvocaten.nl

M Anne Winters 06 – 4318 0220
E anne@leffadvocaten.nl

M Piet Janssen 06 – 8242 9686
E piet@leffadvocaten.nl

M Thom Hermens 06 – 8243 4385
E thom@leffadvocaten.nl