Politie belt ongevraagd werkgever

Wat vertel je tegen jouw werkgever als je als verdachte van een strafbaar feit bent aangehouden en daardoor (tijdelijk) niet op het werk kunt verschijnen? De officier van justitie heeft immers de mogelijkheid om een verdachte (ook zonder toetsing door een rechter) enkele dagen vast te houden voor onderzoek. Daarbij is het op voorhand niet altijd duidelijk wanneer je wordt vrijgelaten. De praktijk leert dat men onder deze omstandigheden met creatieve mededelingen richting de werkgever komt. Het komt regelmatig voor dat aan de advocaat wordt gevraagd of deze contact kan opnemen met familieleden met het verzoek om de verdachte ziek te melden op zijn of haar werk. Als de verdachte langer wordt vastgehouden dan worden de mededelingen richting de werkgever over de reden waarom men niet kan werken veelal steeds exotischer.

Delen informatie door de Politie aan werkgever
Maar wat nu als een politieagent jouw werkgever (zonder jouw toestemming en medeweten) informeert over het feit dat je bent aangehouden op verdenking van een strafbaar feit? Mag dat zomaar? Dergelijk informatie kan immers verstrekkende gevolgen hebben. Zo is het niet ondenkbaar dat de werkgever als gevolg van dergelijke informatie afscheid wenst te nemen van de werknemer.

Onlangs heeft de rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2022:8279) zich over een dergelijke casus uitgelaten waarbij de verdachte in kwestie na de informatieverstrekking door de Politie over haar aanhouding (en haar gedrag ten tijde van haar verblijf op het politiebureau) door haar werkgever is ontslagen.

In voornoemde zaak ging het kort gezegd om de vraag of de Politie de leidinggevende(n) van een verdachte mocht informeren dat zij op weg naar haar werk was aangehouden op verdenking van rijden onder invloed. De Politie stelde dat zij de informatie wél mocht delen om te voorkomen dat de verdachte (die in dienst was bij de Dienst Justitiële Inrichtingen en werkzaam was als complexbeveiliger bij het Pieter Baan Centrum) die nacht zou gaan werken. Dat zou volgens de Politie een gevaar voor de openbare orde hebben opgeleverd. Ik vermoed dat namens de Politie aansluiting is gezocht bij deze term (“gevaar voor openbare orde”) omdat de Politie op grond van de Wet Politiegegevens niet zomaar informatie mag verstrekken (ook niet op incidentele basis), maar wél als dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang en na overeenstemming met het bevoegd gezag. Afhankelijk van het doel waarmee de gegevens werden gedeeld, is het bevoegde gezag de officier van justitie of de burgemeester.

De rechtbank oordeelt uiteindelijk dat het delen van de informatie door de Politie in deze zaak niet noodzakelijk was en dat daarnaast geen overleg is geweest met enig bevoegd gezag. Dat de verdachte mogelijk zelf verplicht is om (een deel van) de informatie met de werkgever te delen, doet niet af aan de op de Politie rustende wettelijke geheimhoudingsplicht. De rechtbank komt tot de conclusie dat de Politie de informatie niet had mogen delen, dat het delen van de informatie onrechtmatig was en dat de Politie aansprakelijk is voor de schade die de verdachte als gevolg van deze mededeling lijdt.

Hoe begroot de rechtbank de schade?
De medewerker in kwestie vraagt de rechtbank om de Politie te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij door toedoen van de onrechtmatige mededelingen door de Politie aan de werkgever lijdt. Meer specifiek maakt zij aanspraak op een immateriële schadevergoeding (schade die veroorzaakt is door verdriet, smart of geestelijk gemis) en een materiële schadevergoeding die verband houdt met de inkomsten die de werknemer is misgelopen.

De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 10.000,00. Daarbij houdt zij rekening met het feit dat ook bijzondere persoonsgegevens van de werknemer zijn gedeeld, dat de Politie de eigen tekortkomingen op het gebied van de informatieverstrekking heeft proberen toe te dekken en dat meerdere malen gegevens en waardeoordelen met de werkgever in kwestie zijn gedeeld (buiten medeweten van de werknemer om en soms nog voordat zijzelf over de informatie beschikte). De werknemer stond daardoor steeds ‘op achterstand’ en was de regie kwijt over de manier waarop zij haar werkgever informeerde over de aanhouding en vervolging. Zij kwam daarmee in een toch al moeilijke periode onnodig in een kwaad daglicht te staan met alle gevolgen van dien voor haar persoonlijke leven, aldus de rechtbank.

Kansschade
Een ander interessant aspect van deze uitspraak is de wijze waarop de rechtbank de inkomensschade begroot. De Politie betwist namelijk dat de door de werknemer gestelde inkomensschade zonder de onrechtmatige daad (het delen van de informatie met de werkgever door de Politie) niet zou zijn ontstaan. De werknemer was namelijk als ambtenaar, gelet op een op haar rustende gedragscode, verplicht om haar werkgever zelf over de aanhouding (en in het verlengde daarvan de veroordeling te informeren). De Politie stelt dat de werkgever daarop ook nader onderzoek had moeten doen, hetgeen tot dezelfde uitkomst zou hebben geleid: ontslag.

De Politie voert aldus verweer ten aanzien van het causale verband tussen de gestelde inkomensschade en de onrechtmatige daad. De rechtbank oordeelt hieromtrent dat de vraag niet zozeer is of de werkgever zonder de inmenging van de Politie voor ontslag had kunnen kiezen, maar of zij ook zonder die inmenging die keuze zou hebben gemaakt. De rechtbank past in deze zaak de leer van de kansschade toe om de inkomensschade te begroten. Zij komt tot de conclusie dat de werknemer door het handelen van de Politie een reële kans op een gunstiger positie dan waarin zij is komen te verkeren, is onthouden. De rechtbank acht de kans op een gunstiger positie weliswaar klein maar zeker niet verwaarloosbaar. Uiteindelijk stelt de rechtbank de verloren kans op een gunstiger uitkomst voor de werknemer in redelijkheid vast op 15%. De rechtbank volgt de medewerker niet in de omvang van de door haar gestelde inkomensschade van € 175.000,00 maar stelt deze post vast op een bedrag van € 52.026,00. De Politie is veroordeeld tot betaling van 15% van dit bedrag.

Conclusie
Uit de hiervoor genoemde uitspraak kan worden afgeleid dat het de Politie enkel onder strikte voorwaarden is toegestaan om informatie te delen met derden. Het delen van informatie over de persoonlijke levenssfeer is een wilsbesluit dat op grond van artikel 8 EVRM voorshands aan het individu (in deze situatie de verdachte) zelf is voorbehouden. Nu de verdachte in het beginstadium van diens verblijf op het politiebureau in beginsel zelf niet uitgaand mag communiceren, zullen advocaten als externe spreekbuis van de verdachte blijvend worden geconfronteerd met het verzoek om mededelingen aan de werkgever over te brengen. Vanzelfsprekend is het daarbij aan de advocaat om te bepalen of, en zo: ja op welke wijze, dergelijke boodschappen worden overgebracht.

LEFF advocaten - Logo

Waldeck Pyrmontsingel 77
6524 BA Nijmegen
T 024 – 200 67 17
F 024 – 744 01 65
E info@leffadvocaten.nl

M Anne Winters 06 – 4318 0220
E anne@leffadvocaten.nl

M Piet Janssen 06 – 8242 9686
E piet@leffadvocaten.nl

M Thom Hermens 06 – 8243 4385
E thom@leffadvocaten.nl